1 Verheug u niet, Israël, tot jubelens toe, als de volkeren, want gij zijt overspelig van uw God afgeweken, gij hebt het loon der ontucht liefgehad op alle dorsvloeren van het koren.
2 Dorsvloer noch perskuip zal hen voeden, de most zal hen teleurstellen.
3 Zij zullen in het land des Heren niet blijven, maar Efraïm zal naar Egypte terugkeren, en in Assur zullen zij het onreine eten.
4 Zij zullen voor de Here geen wijn plengen en hun slachtoffers zullen Hem niet aangenaam zijn; zij zijn voor hen als treurbrood; allen die het eten, verontreinigen zich, want hun brood dient voor hen zelf; het zal in het huis des Heren niet komen.