12 Doch het zal geschieden, wanneer de Here zijn ganse werk op de berg Sion en in Jeruzalem voleindigd heeft, dat Ik de vrucht der hooghartigheid van de koning van Assur bezoeken zal en de trots van zijn hovaardige ogen,
13 omdat hij gedacht heeft: Door de kracht van mijn hand heb ik het gedaan en door mijn wijsheid, want ik ben verstandig; daarom wis ik de grenzen der volken uit, plunder hun voorraden en stoot als een stier de inwoners neer.
14 Ja, mijn hand greep naar het vermogen der volken als naar een vogelnest, en zoals men verlaten eieren opraapt, raapte ik de ganse aarde weg, en er was niet één die een vleugel verroerde, de snavel opendeed of piepte.
15 Zal een bijl zich beroemen tegen hem die ermee hakt? Zal een zaag pochen tegen hem die ze hanteert? Alsof een stok zwaait wie hem opneemt; alsof een staf opneemt hem die geen hout is!
16 Daarom zal de Here, de Here der heerscharen, een tering zenden in zijn welgedaanheid, en onder zijn heerlijkheid zal een brand branden als de brand van een vuur.
17 Dan zal het Licht van Israël tot een vuur worden en zijn Heilige tot een vlam, die op één dag de distels en dorens van Assur verbrandt en verteert;
18 en de heerlijkheid van zijn woud en van zijn gaarde zal Hij volledig verdelgen, – ja, het zal zijn als wanneer een mens wegkwijnt,