15 Zal een bijl zich beroemen tegen hem die ermee hakt? Zal een zaag pochen tegen hem die ze hanteert? Alsof een stok zwaait wie hem opneemt; alsof een staf opneemt hem die geen hout is!
16 Daarom zal de Here, de Here der heerscharen, een tering zenden in zijn welgedaanheid, en onder zijn heerlijkheid zal een brand branden als de brand van een vuur.
17 Dan zal het Licht van Israël tot een vuur worden en zijn Heilige tot een vlam, die op één dag de distels en dorens van Assur verbrandt en verteert;
18 en de heerlijkheid van zijn woud en van zijn gaarde zal Hij volledig verdelgen, – ja, het zal zijn als wanneer een mens wegkwijnt,
19 en de rest van de bomen van zijn woud zal te tellen zijn, ja, een jongen zal ze kunnen opschrijven.
20 En het zal te dien dage geschieden, dat de rest van Israël en wat van Jakobs huis ontkomen is, niet langer zullen steunen op hem die ze sloeg, maar in waarheid steunen zullen op de Here, de Heilige Israëls.
21 Een rest zal zich bekeren, de rest van Jakob, tot de sterke God.