4 Hoor, een gedaver op de bergen als van veel volk. Hoor, een rumoer der koninkrijken van verzamelde volken. De Here der heerscharen monstert een krijgsheer.
5 Zij komen uit een ver land, van het einde des hemels, de Here en de werktuigen zijner gramschap, om de gehele aarde te verderven.
6 Jammert, want de dag des Heren is nabij; hij komt als een verwoesting van de Almachtige.
7 Daarom worden alle handen slap en elk mensenhart versmelt.
8 Ja, zij zijn verschrikt, krampen en weeën grijpen hen aan, als een barende krimpen zij ineen; de een ziet verbijsterd de ander aan, hun gelaat staat in vlam.
9 Zie, de dag des Heren komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen.
10 Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen.