1 Want de Here zal Zich over Jakob ontfermen en nog zal Hij Israël verkiezen en ze op hun eigen bodem doen wonen; dan zal de vreemdeling zich bij hen aansluiten en men zal zich voegen bij het huis van Jakob.
2 En de volken zullen het met zich nemen en het naar zijn eigen plaats brengen en het huis Israëls zal ze als erfelijk bezit verkrijgen op de grond des Heren, tot slaven en tot slavinnen. Zo zullen zij degenen die hen gevangen namen, gevangen nemen en heersen over hun drijvers.
3 En het zal geschieden ten dage, wanneer de Here u rust geeft van uw smart en van uw onrust en van de harde dienst die men u heeft laten verrichten,
4 dat gij dit spotlied op de koning van Babel zult aanheffen: Hoe heeft de drijver opgehouden, opgehouden is de verdrukking!
5 De Here heeft de stok der goddelozen verbroken, de scepter der heersers,
6 die in verbolgenheid zonder ophouden natiën sloeg, die in toorn volken vertrad in meedogenloze vervolging.