4 Laten Moabs verdrevenen bij u vertoeven, wees hun een toevlucht tegen de verwoester. Wanneer het gedaan is met de verdrukker, de vernieling voltooid is, de verwoesters uit het land verdwenen zijn,
5 dan zal op goedertierenheid een troon worden gevestigd en in getrouwheid zal daarop in Davids tent zetelen een, die richt en die het recht zoekt en die zich haast gerechtigheid te oefenen.
6 Wij hebben gehoord van de trots van Moab, dat zeer trots is, van zijn hoogmoed, zijn trots en zijn overmoed, zijn ijdel gezwets.
7 Daarom zal Moab over Moab jammeren, allen zullen zij jammeren; om de druivenkoeken van Kir-Chareset zult gij zuchten, volkomen verslagen.
8 Want de wijngaarden van Chesbon verkwijnen: de wijnstok van Sibma, waarvan de heersers der volken de edele druiven neersloegen, welke reikten tot Jazer, zich verloren in de woestijn, waarvan de ranken zich uitbreidden en heenbogen over de zee.
9 Daarom zal ik bij het wenen over Jazer de wijnstok van Sibma bewenen; ik zal u met mijn tranen besproeien, gij Chesbon en Elale, want krijgsgeschreeuw is neergevallen op uw inzameling en uw oogst.
10 Zo zijn vreugde en jubel geweken uit de gaarde, en in de wijngaarden wordt niet gejubeld noch gejuicht; de treder treedt geen wijn in de perskuipen, het vreugdegeroep heb Ik doen ophouden.