7 De vlakte langs de oevers van de Nijl, en alles wat bij de Nijl gezaaid is, verdroogt, verwaait en is niet meer.
8 De vissers zullen zuchten en treuren, allen die de angel in de Nijl uitwerpen; zij die het net over het water uitspannen, zullen verkwijnen.
9 De vlasbewerkers zullen beschaamd staan, evenals de linnenwevers;
10 en zijn steunpilaren zullen verbrijzeld worden, alle loonarbeiders zullen zielsbedroefd zijn.
11 Louter onverstandigen zijn de vorsten van Soan, de wijste raadslieden van Farao – een dwaze raad. Hoe kunt gij tot Farao zeggen: Ik ben een wijze, een zoon der koningen uit de voortijd?
12 Waar zijn zij dan, uw wijzen? Laten zij het u toch bekend maken, opdat men wete, wat de Here der heerscharen over Egypte besloten heeft.
13 Verdwaasd zijn de vorsten van Soan, bedrogen de vorsten van Nof; zij die de hoeksteen zijner stammen zijn, leiden Egypte op een doolweg.