11 De Godsspraak over Duma.Men roept tot mij uit Seïr: Wachter, wat is er van de nacht? Wachter, wat is er van de nacht?
12 De wachter zegt: Morgen komt, maar ook nacht; als gij vragen wilt, vraagt, komt dan terug.
13 De Godsspraak tegen Arabië.In het woud van Arabië moet gij overnachten, karavanen der Dedanieten.
14 Brengt de dorstige water tegemoet, inwoners van het land Tema; gaat de vluchteling tegen met brood.
15 Want voor de zwaarden zijn zij gevlucht, voor het getrokken zwaard, en voor de gespannen boog en voor de druk van de oorlog.
16 Want aldus heeft de Here tot mij gezegd: Binnen nog een jaar, naar de jaren van een dagloner, zal het gedaan zijn met al de heerlijkheid van Kedar;
17 en gering zal het aantal bogen van de helden der Kedarieten zijn, dat overblijft; want de Here, de God van Israël, heeft het gesproken.