6 Want aldus heeft de Here tot mij gezegd: Ga heen, zet een wachter uit; laat hij melden wat hij ziet.
7 Ziet hij een stoet ruiters, twee aan twee, een troep ezels, een troep kamelen, laat hij dan goed acht geven met grote opmerkzaamheid.
8 Toen riep hij: Zie, Here, ik sta bestendig des daags op de wachttoren en op mijn wachtpost stel ik mij alle nachten;
9 zie, daar komt een troep mannen, een stoet ruiters, twee aan twee. Toen hief hij aan en zeide: Gevallen, gevallen is Babel, en alle gesneden beelden van zijn goden heeft Hij ter aarde verbrijzeld.
10 O, mijn gedorst en geslagen volk, wat ik van de Here der heerscharen, de God van Israël, gehoord heb, heb ik u verkondigd.
11 De Godsspraak over Duma.Men roept tot mij uit Seïr: Wachter, wat is er van de nacht? Wachter, wat is er van de nacht?
12 De wachter zegt: Morgen komt, maar ook nacht; als gij vragen wilt, vraagt, komt dan terug.