14 Maar de Here der heerscharen heeft Zich voor mijn oren geopenbaard: Voorwaar, voor deze ongerechtigheid zal u geen verzoening geschieden, totdat gij sterft, zegt de Here, de Here der heerscharen.
15 Alzo zegt de Here, de Here der heerscharen: Ga heen, treed binnen bij deze hofmaarschalk, bij Sebna, die over het paleis gaat,
16 (en zeg): Wat hebt gij hier en wie hebt gij hier, dat gij u hier een graf hebt uitgehouwen? Gij, die in de hoogte uw graf uitgehouwen, u in de rots een woning uitgegraven hebt!
17 Zie, de Here zal u wegslingeren, zoals een man iets wegslingert; Hij zal u stevig ineenwikkelen,
18 u vast in elkaar rollen als een kluwen, (u wegwerpen) als een bal naar een zeer uitgestrekt land: daar zult gij sterven en daar zullen uw praalwagens zijn, schandvlek van het huis uws heren!
19 En Ik zal u uit uw post wegstoten, ja, van uw standplaats zal Hij u wegrukken.
20 Te dien dage zal het geschieden, dat Ik mijn knecht Eljakim, de zoon van Chilkia, roepen zal: