16 (en zeg): Wat hebt gij hier en wie hebt gij hier, dat gij u hier een graf hebt uitgehouwen? Gij, die in de hoogte uw graf uitgehouwen, u in de rots een woning uitgegraven hebt!
17 Zie, de Here zal u wegslingeren, zoals een man iets wegslingert; Hij zal u stevig ineenwikkelen,
18 u vast in elkaar rollen als een kluwen, (u wegwerpen) als een bal naar een zeer uitgestrekt land: daar zult gij sterven en daar zullen uw praalwagens zijn, schandvlek van het huis uws heren!
19 En Ik zal u uit uw post wegstoten, ja, van uw standplaats zal Hij u wegrukken.
20 Te dien dage zal het geschieden, dat Ik mijn knecht Eljakim, de zoon van Chilkia, roepen zal:
21 Ik zal hem met uw gewaad bekleden en hem uw gordel ombinden en uw waardigheid zal Ik in zijn hand geven, en hij zal tot een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda.
22 En Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen; opent hij, niemand sluit; sluit hij, niemand opent.