4 De aarde treurt, verwelkt; de wereld kwijnt weg, verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwijnen weg.
5 Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken.
6 Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewoners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig stervelingen over.
7 De most treurt, de wijnstok verkwijnt, alle blijden van hart zuchten.
8 De vrolijke tamboerijnen zwijgen, het rumoer der uitgelatenen heeft opgehouden, de vrolijke citer zwijgt.
9 Men drinkt geen wijn meer onder gezang; de bedwelmende drank is bitter voor wie hem drinken.
10 Verbroken ligt de woeste veste; gesloten is elk huis, zodat men er niet kan binnentreden.