1 O Here, Gij zijt mijn God, U zal ik verheffen, uw naam loven, want Gij hebt wonderen gedaan, raadsbesluiten uit een ver verleden in waarheid en trouw volvoerd.
2 Want Gij hebt de stad tot een steenhoop gemaakt, de versterkte veste tot een bouwval, de burcht der vreemden tot wat geen stad meer is; in eeuwigheid zal deze niet herbouwd worden.
3 Daarom zal een sterke natie U eren, de veste van gewelddadige volken zal U vrezen;
4 want Gij zijt voor de geringe een sterkte geweest, een sterkte voor de arme toen hij benauwd was, een schuilplaats tegen de stortbui, een schaduw tegen de hitte. Want het briesen der geweldenaars is als een stortbui tegen een muur, als hitte in een dorre streek. Het rumoer der vreemden onderdrukt Gij;