4 En met de afvallende bloem, het prachtig hoofdsieraad op het hoofd van het vruchtbare dal, daarmee zal het gaan als met een vroege vijg vóór de oogst, die iemand ziet en zo uit de hand opslokt.
5 Te dien dage zal de Here der heerscharen tot een sierlijke kroon en een prachtige diadeem zijn voor de rest van zijn volk,
6 en tot een geest des gerichts voor wie ten gerichte gezeten is en tot heldenkracht voor wie de strijd terugdringen naar de poort.
7 En ook dezen waggelen van wijn en tuimelen van bedwelmende drank: priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn, tuimelen van bedwelmende drank, waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak.
8 Ja, alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over.
9 „Wie wil hij kennis leren en wie wil hij een openbaring doen verstaan? Hun die van de melk gespeend, aan de borst ontwend zijn?
10 Want het is wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat.”