3 hoofdman over vijftig en aanzienlijke, raadsheer en kundig handwerksman en schrander bezweerder.
4 En knapen zal Ik hun tot vorsten geven en de moedwil zal over hen heersen.
5 Dan zal het volk dringen, man tegen man, de een tegen de ander; de knaap zal op de oude en de verachte op de geëerde losstormen.
6 Wanneer iemand een ander van zijn familie aangrijpt (met de woorden): Gij hebt een mantel, wees onze aanvoerder en laat deze puinhoop onder uw hoede zijn –
7 dan zal deze te dien dage uitroepen: Ik kan geen heelmeester zijn, en in mijn huis is brood noch mantel, gij moet mij niet tot aanvoerder over het volk aanstellen.
8 Want Jeruzalem struikelt en Juda valt, omdat hun woorden en daden tegen de Here zijn en zij de blik zijner heerlijkheid tarten.
9 Hun partijdigheid getuigt tegen hen en hun zonde verkondigen zij onverholen evenals Sodom. Wee hun, want zij berokkenen zichzelf onheil.