25 En op elke hoge berg en op elke verheven heuvel zullen beken, waterstromen, zijn ten dage van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen.
26 Dan zal het licht der blanke maan zijn als het licht van de gloeiende zon en het licht van de gloeiende zon zevenvoudig als het licht van zeven dagen – op de dag, waarop de Here de breuk van zijn volk verbindt en de toegebrachte wonde geneest.
27 Zie, de naam des Heren komt van verre – zijn toorn brandt en een zware rook stijgt op, zijn lippen zijn vol gramschap, zijn tong is als een verterend vuur;
28 zijn adem is als een overstromende beek, die tot de hals reikt – om volken te schudden in de zeef van verderf, terwijl een bit dat doet dwalen, tussen de kaken der natiën ligt.
29 Bij u zullen liederen klinken als in de nacht, waarin men zich wijdt voor een feest, en zal er vreugde des harten zijn als van iemand die voortschrijdt bij de fluit om te komen op de berg des Heren, tot de Rots van Israël.
30 Dan zal de Here zijn machtige stem doen horen en zal Hij doen zien het neerkomen van zijn arm in grimmige toorn: een verterende vuurvlam, overstroming, stortbui en hagelstenen.
31 Want Assur zal voor de stem des Heren schrikken, wanneer Hij met de roede slaat,