2 Maar ook Hij is wijs, Hij doet het kwaad komen en neemt zijn woorden niet terug; Hij richt Zich tegen het huis der boosdoeners en tegen de hulp door de bedrijvers van ongerechtigheid verleend.
3 De Egyptenaren daarentegen zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest; daarom zal de Here zijn hand uitstrekken, zodat de helper struikelt en de geholpene valt, en zij allen tezamen vergaan.
4 Want zo zegt de Here tot mij: Zoals een leeuw of een leeuwejong over zijn prooi gromt – de ganse schare der herders wordt tegen hem samengeroepen, maar hij schrikt niet voor hun stem en vreest niet voor hun getier – zo zal de Here der heerscharen ten strijde nederdalen op de berg Sion en op diens heuvel;
5 als vliegende vogels, zo zal de Here der heerscharen Jeruzalem beschutten, beschuttend redden en sparend bevrijden.
6 Bekeert u tot Hem, van wie de kinderen Israëls diep zijn afgevallen.
7 Want te dien dage zal ieder van u de zilveren en gouden afgoden versmaden, die uw handen hebben vervaardigd, u tot zonde.
8 En Assur zal vallen door het zwaard van wie geen man is, en het zwaard van wie geen mens is, zal het verslinden; het zal voor het zwaard vlieden en zijn jongelingen zullen tot herendienst vervallen.