8 Maar de edele beraamt edele daden en hij staat voor wat edel is.
9 Gij zorgeloze vrouwen, staat op; hoort mijn stem, gij geruste dochters; neigt uw oor tot mijn woord.
10 Een jaar nog en enkele dagen, dan zult gij sidderen, gij gerusten, want het is gedaan met de wijnoogst, de inzameling van het ooft blijft uit.
11 Beeft, zorgelozen; siddert, gerusten! Ontkleedt u, ontbloot u en omgordt de heupen (met rouwgewaad!)
12 Slaat u rouwklagend op de borst om de kostelijke velden, om de vruchtbare wijnstok,
13 om het akkerland van mijn volk, waar doornen en distelen opschieten, ja om al de huizen van vermaak in de uitgelaten veste.
14 Want de burcht ligt verlaten, het rumoer der stad is in eenzaamheid veranderd. Ofel en Wachttoren zijn voor altijd tot spelonken geworden, een vreugde voor de wilde ezels, een weide voor de kudden,