7 Zie, de herauten schreeuwen het uit op de straat, de vredeboden wenen bitter;
8 de heerbanen zijn verlaten, de reizigers zijn verdwenen. Hij heeft het verbond verbroken, steden veracht, mensen niet geteld.
9 Het land treurt, verkwijnt; de Libanon staat beschaamd, verwelkt; Saron is een steppe gelijk geworden; Basan en Karmel schudden hun loof af.
10 Nu zal Ik opstaan, zegt de Here; nu zal Ik Mij verheffen, nu Mij oprichten.
11 Gij gaat zwanger van stro, gij zult stoppelen baren; uw adem is een vuur dat u verteren zal.
12 Volken zullen tot kalk verbrand worden, als afgesneden dorens zijn, die met vuur verbrand worden.
13 Hoort wat Ik doe, gij die verre zijt; gij die nabij zijt, erkent mijn macht.