9 Het land treurt, verkwijnt; de Libanon staat beschaamd, verwelkt; Saron is een steppe gelijk geworden; Basan en Karmel schudden hun loof af.
10 Nu zal Ik opstaan, zegt de Here; nu zal Ik Mij verheffen, nu Mij oprichten.
11 Gij gaat zwanger van stro, gij zult stoppelen baren; uw adem is een vuur dat u verteren zal.
12 Volken zullen tot kalk verbrand worden, als afgesneden dorens zijn, die met vuur verbrand worden.
13 Hoort wat Ik doe, gij die verre zijt; gij die nabij zijt, erkent mijn macht.
14 De zondaars in Sion vrezen, beving grijpt de godvergetenen aan. Wie onzer kan verkeren bij een verterend vuur; wie onzer kan verkeren bij een eeuwige gloed?
15 Hij, die in gerechtigheid wandelt en oprecht spreekt; die gewin, door afpersing verkregen, versmaadt; die zijn handen weerhoudt om een geschenk aan te nemen, zijn oor toestopt om niet naar een moordplan te horen en zijn ogen toesluit om het slechte niet aan te zien.