7 Woudossen vallen met hen, stieren met buffels, en hun land wordt dronken van bloed en het stof wordt met vet gedrenkt;
8 want de Here houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding.
9 Zijn beken verkeren in pek, zijn stof in zwavel en zijn land wordt tot brandend pek,
10 dat dag noch nacht uitgaat; voor altijd stijgt zijn rook op, van geslacht tot geslacht ligt het woest, tot in alle eeuwigheden trekt niemand daardoor.
11 Pelikaan en roerdomp nemen het in bezit, uil en raaf huizen daar; Hij spant daarover het meetsnoer der woestheid en het paslood der ledigheid.
12 Van zijn edelen is er geen, die het koninkrijk uitroept, en geen zijner vorsten is er meer.
13 In zijn burchten schieten dorens op, netels en distels in zijn vestingen; en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels.