14 Als een zwaluw, zo tjilp ik; ik kir als een duif. Mijn ogen smachten naar den hoge; o Here, ik ben angstig, wees borg voor mij.
15 Wat zal ik zeggen, daar Hij tot mij gesproken heeft en Hij het ook gedaan heeft? Ik zal al mijn jaren voortschrijden na dit bittere zieleleed.
16 Here, bij deze dingen leeft men, ja, in die alle is het leven van mijn geest: dat Gij mij zult gezond maken en doen leven.
17 Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil. Gij toch zijt het, die mijn leven gered hebt van de groeve der vernietiging, want Gij hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen.
18 Want het dodenrijk looft U niet, de dood prijst U niet; wie in de groeve zijn neergedaald, hopen niet op uw trouw.
19 De levende, de levende, hij looft U, zoals ik heden doe; de vader maakt zijn zonen uw trouw bekend.
20 De Here is gereed om mij te verlossen. Daarom doen wij het snarenspel klinken al de dagen van ons leven in het huis des Heren.