17 Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil. Gij toch zijt het, die mijn leven gered hebt van de groeve der vernietiging, want Gij hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen.
18 Want het dodenrijk looft U niet, de dood prijst U niet; wie in de groeve zijn neergedaald, hopen niet op uw trouw.
19 De levende, de levende, hij looft U, zoals ik heden doe; de vader maakt zijn zonen uw trouw bekend.
20 De Here is gereed om mij te verlossen. Daarom doen wij het snarenspel klinken al de dagen van ons leven in het huis des Heren.
21 Jesaja nu had gezegd: Men neme een vijgenkoek en legge die op de zweer, dan zal hij genezen.
22 En Hizkia had gezegd: Wat is het teken, dat ik zal opgaan naar het huis des Heren?