8 zie, Ik doe de schaduw op de treden waarlangs zij door de zon op de trap van Achaz is afgedaald, weer tien treden teruggaan. En de zon ging tien treden terug op de treden die zij gedaald was.
9 Geschrift van Hizkia, de koning van Juda, toen hij ziek geweest en van zijn ziekte hersteld was.
10 Ik zeide: In de bloei mijner dagen moet ik heengaan door de poorten van het dodenrijk, ik zal derven de rest mijner jaren.
11 Ik zeide: Ik zal de Here niet zien, de Here in het land der levenden; ik zal geen mens meer aanschouwen onder de bewoners der wereld.
12 Mijn woning werd afgebroken en van mij weggerukt als de tent van een herder; ik wikkelde mijn leven samen als een wever, Hij snijdt mij af van de drom.
13 Dag en nacht geeft Gij mij prijs; tot aan de morgen zoek ik tot rust te komen. Als een leeuw, zo verbreekt Hij al mijn beenderen. Dag en nacht geeft Gij mij prijs.
14 Als een zwaluw, zo tjilp ik; ik kir als een duif. Mijn ogen smachten naar den hoge; o Here, ik ben angstig, wees borg voor mij.