12 Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen met een span, vatte met een maat het stof der aarde, woog de bergen met een waag en de heuvelen met een weegschaal?
13 Wie bestuurde de Geest des Heren en onderrichtte Hem als zijn raadsman?
14 Wie raadpleegde Hij, dat deze Hem inzicht zou geven, het rechte pad zou leren, kennis bijbrengen en de weg des verstands doen kennen?
15 Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt;
16 de Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet ten brandoffer.
17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel.
18 Met wie dan wilt gij God vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen?