15 Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt;
16 de Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet ten brandoffer.
17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel.
18 Met wie dan wilt gij God vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen?
19 Een vakman giet het beeld en een goudsmid overdekt het met goud en smeedt er zilveren ketenen voor.
20 Wie te arm is voor een wijgeschenk, kiest een stuk hout dat niet verrot; hij zoekt zich een kundige vakman om een beeld op te richten, dat niet wankelt.
21 Weet gij het niet? Hebt gij het niet gehoord? Is het u van de aanvang niet verkondigd? Hebt gij geen begrip van de grondvesten der aarde?