3 Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des Heren, effent in de wildernis een baan voor onze God.
4 Elk dal worde verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem tot een vallei.
5 En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des Heren heeft het gesproken.
6 Hoor, iemand zegt: Roep. En de vraag klinkt: Wat zal ik roepen? – Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds.
7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des Heren daarover waait. Voorwaar, het volk is gras.
8 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.
9 Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God!