23 geeft te kennen wat in de toekomst komen zal, opdat wij weten, dat gij goden zijt. Doet althans iets, goed of kwaad, opdat wij elkander verbijsterd aanstaren en bevreesd zijn bovendien.
24 Zie, gij zijt niets en uw werk is nietig; een gruwel is hij die u verkiest.
25 Ik heb uit het noorden iemand doen opstaan, en hij is gekomen; vanwaar de zon opgaat, die mijn naam aanroept; hij vertreedt stadhouders als leem, zoals een pottenbakker de klei.
26 Wie heeft het van de aanvang af bekendgemaakt, zodat wij het weten? En tevoren, zodat wij moeten zeggen: Hij heeft gelijk? Neen, niemand heeft het bekendgemaakt, niemand heeft het doen horen, niemand heeft u daarover horen spreken.
27 Als eerste (verkondig Ik) aan Sion: Zie, daar zijn zij – en aan Jeruzalem geef Ik een vreugdebode.
28 Zie Ik rond, dan is er niemand; en zie Ik naar hen, dan is er geen raadsman, dat Ik hun zou kunnen vragen en zij Mij antwoord zouden kunnen geven.
29 Zie, zij allen zijn nietigheid; niets zijn hun werken, wind en ijdelheid hun gegoten beelden.