6 opdat men het wete waar de zon opgaat en waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niemand is; Ik ben de Here, en er is geen ander,
7 die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles.
8 Druppelt, hemelen, van boven en laten de wolken gerechtigheid doen neerstromen; de aarde opene zich, opdat het heil ontluike en zij daarbij gerechtigheid doe uitspruiten; Ik, de Here, heb dit geschapen.
9 Wee hem die met zijn Formeerder twist, een scherf onder aarden scherven. Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij? of uw werk: Hij heeft geen handen?
10 Wee hem die tot zijn vader zegt: Wat verwekt gij? En tot de vrouw: Waarom hebt gij barensweeën?
11 Zo zegt de Here, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: Vraagt Mij naar de toekomstige dingen, vertrouwt Mij mijn zonen en het werk mijner handen toe.
12 Ik ben het, die de aarde gemaakt en de mens daarop geschapen heb; mijn handen hebben de hemelen uitgespannen en aan al hun heer heb Ik mijn bevelen gegeven.