1 Hoort dit, gij huis van Jakob, die u noemt met de naam Israël en die uit de wateren van Juda voortgekomen zijt; die zweert bij de naam des Heren en die de God van Israël belijdt – maar niet in waarheid en niet in gerechtigheid –
2 ja, zij noemen zich naar de heilige stad en steunen op de God van Israël; Here der heerscharen is zijn naam.
3 De vroegere dingen heb Ik vanouds verkondigd, zij zijn uit mijn mond uitgegaan en Ik heb ze doen horen; plotseling heb Ik ze volbracht en ze zijn gekomen.
4 Omdat Ik wist, dat gij hard zijt en uw nek een ijzeren stang is en uw voorhoofd van koper,