7 Nu zijn zij geschapen en niet oudtijds, en tot op heden hebt gij er niet van gehoord, opdat gij niet zoudt zeggen: Zie, ik heb het geweten.
8 Gij hebt noch gehoord noch geweten noch heeft zich vanouds uw oor geopend, want Ik wist, dat gij zeer trouweloos zijt en een overtreder heet van de moederschoot aan.
9 Om mijns naams wil vertraag Ik mijn toorn, ter wille van mijn lof bedwing Ik Mij, u ten goede, om u niet uit te roeien.
10 Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver; Ik heb u beproefd in de smeltoven der ellende.
11 Om Mijnentwil, om Mijnentwil doe Ik het, hoe groot ook de ontwijding is; mijn eer geef Ik aan geen ander.
12 Hoor naar Mij, Jakob, Israël, mijn geroepene. Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste;
13 ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid. Roep Ik hen, zij staan daar tezamen.