9 Om mijns naams wil vertraag Ik mijn toorn, ter wille van mijn lof bedwing Ik Mij, u ten goede, om u niet uit te roeien.
10 Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver; Ik heb u beproefd in de smeltoven der ellende.
11 Om Mijnentwil, om Mijnentwil doe Ik het, hoe groot ook de ontwijding is; mijn eer geef Ik aan geen ander.
12 Hoor naar Mij, Jakob, Israël, mijn geroepene. Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste;
13 ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid. Roep Ik hen, zij staan daar tezamen.
14 Vergadert u allen en hoort. Wie onder hen heeft dit verkondigd? Hij, dien de Here liefheeft, zal zijn welgevallen voltrekken aan Babel en zijn macht aan de Chaldeeën.
15 Ik, Ik heb gesproken, ja, Ik heb hem geroepen; Ik heb hem doen komen en hij zal voorspoed hebben op zijn weg.