13 Daarom gaat mijn volk in ballingschap wegens gemis aan begrip, zijn edelen worden hongerlijders, en zijn menigte versmacht van dorst.
14 Daarom doet het dodenrijk zijn keel wijd open en spert het zijn muil op, mateloos, zodat daarin verzinkt de luister van dit volk, zijn menigte, zijn gedruis en al wat daarin dartel is.
15 Dan wordt de mens verlaagd en de man wordt vernederd, ook worden de ogen der hoogmoedigen vernederd.
16 Maar de Here der heerscharen wordt verhoogd door recht en de heilige God wordt geheiligd door gerechtigheid.
17 Dan zullen de schapen grazen als op hun eigen weide, en vreemdelingen zullen in de puinhopen der weldoorvoeden zoeken wat van hun gading is.
18 Wee hun die de ongerechtigheid tot zich trekken met koorden van valsheid en de zonde als met een wagentouw;
19 die zeggen: Hij haaste Zich, Hij volvoere snel zijn werk, opdat wij het zien; het raadsbesluit van de Heilige Israëls nadere en kome, opdat wij het leren kennen.