1 De rechtvaardige komt om en er is niemand, die het zich aantrekt, en de vromen worden weggerukt, terwijl niemand er acht op slaat, want vanwege de boosheid wordt de rechtvaardige weggerukt; hij gaat in vrede;
2 zij die de rechte weg bewandeld hebben, rusten op hun legersteden.
3 Maar, gij, nadert herwaarts, kinderen van een tovenares, nakroost van echtbreker en overspeelster.
4 Over wie maakt gij u vrolijk, tegen wie spert gij de mond open, steekt gij de tong uit? Zijt gij geen kinderen der zonde, leugengebroed?
5 Gij, die in wellust ontbrandt bij de terebinten, onder elke groene boom; die de kinderen slacht in de dalen, in de rotsspleten;
6 bij de gladde stenen in het dal is uw deel; ja, die zijn uw lot; ook daarvoor hebt gij plengoffer uitgegoten, spijsoffer gebracht. Zou Ik daarmede vrede hebben?