4 Zie, tot twist en tot strijd vast gij en om te slaan met snode vuist; gij vast heden niet om uw stem in den hoge te doen horen.
5 Zou dit het vasten zijn, dat Ik verkies, een dag, waarop de mens zichzelf verootmoedigt: dat hij zijn hoofd laat hangen als een bieze en zich rouwgewaad en as tot een leger spreidt? Noemt gij dat een vasten, dat een dag die de Here welgevallig is?
6 Is dit niet het vasten dat Ik verkies: de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken?
7 Is het niet, dat gij voor de hongerige uw brood breekt en arme zwervelingen in uw huis brengt, ja, als gij een naakte ziet, dat gij hem bekleedt en u niet onttrekt aan uw eigen vlees en bloed?
8 Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad en uw wond zich spoedig sluiten; uw heil zal voor u uit gaan, de heerlijkheid des Heren zal uw achterhoede zijn.
9 Als gij dan roept, zal de Here antwoorden; als gij om hulp roept, zal Hij zeggen: Hier ben Ik. Wanneer gij uit uw midden het juk wegdoet, het wijzen met de vinger en het spreken van boosheid nalaat,
10 wanneer gij de hongerige schenkt wat gij zelf begeert en de verdrukten verzadigt, dan zal in de duisternis uw licht opgaan en uw donkerheid zal zijn als de middag.