8 Hij zeide: Zij zijn toch mijn volk, kinderen, die niet trouweloos worden, en Hij werd hun tot een Verlosser.
9 In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds.
10 Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn heilige Geest; daarom veranderde Hij voor hen in een vijand.
11 Hij zelf streed tegen hen. Maar Hij dacht aan de dagen van ouds, aan Mozes, aan zijn volk.Waar is Hij, die de herders zijner kudde voerde uit de wateren? Waar is Hij, die zijn heilige Geest in hun binnenste gaf?
12 Die zijn luisterrijke arm aan de rechterhand van Mozes deed gaan, die vóór hen de wateren kliefde om Zich een eeuwige naam te maken;
13 die hen deed gaan door de waterdiepten? Evenmin als een paard in de woestijn struikelden zij;
14 als aan het vee, dat afdaalt in de vallei, gaf de Geest des Heren hun rust. Zo hebt Gij uw volk geleid om U een luisterrijke naam te maken.