15 Indien ik schuldig stond – wee mij!en was ik onschuldig – ik zou, zat van smaad,en ziende op mijn ellende,mijn hoofd niet kunnen opheffen.
16 Zou het zich verheffen, dan zoudt Gij als een leeuwjacht op mij maken,en uw wondermacht tegen mij opnieuw tonen.
17 Steeds nieuwe getuigen zoudt Gij tegen mij oproepen,uw wrevel tegen mij steeds vergroten –troepen, ja een leger tegen mij!
18 Maar waarom deedt Gij mij uit de moederschoot voortkomen,gaf ik de geest niet, eer een oog mij zag?
19 Ik zou dan zijn, alsof ik niet geweest ware;van de moederschoot zou ik grafwaarts zijn gedragen.
20 Zijn de dagen mijns levens niet weinige? Laat van mij af,opdat ik een weinig vreugde beleve,
21 voordat ik heenga, zonder terug te keren,naar het land van donkerheid en diepe duisternis,