Job 36 NBG51

Vierde rede van Elihu: Beproeving beoogt bekering

1 En Elihu ging voort en zeide:

2 Wacht nog een weinig op mij, dan zal ik u onderrichten,want er is nog genoeg over God te zeggen.

3 Ik zal mijn kennis ver ophalenen mijn Maker rechtvaardigen;

4 want waarlijk, mijn woorden zijn niet ijdel,een man met juist inzicht staat vóór u.

5 Zie, God is geweldig, maar acht niets gering,geweldig is Hij in kracht van verstand.

6 Hij laat de goddeloze niet in leven,maar verschaft recht aan de ellendigen;

7 Hij trekt van de rechtvaardige zijn ogen niet af,maar zet hen voor immer bij koningen op de troon,zodat zij hoog verheven zijn.

8 Maar zijn zij met ketenen gebonden,gevangen in banden van ellende,

9 dan brengt Hij hun hun daden onder het oogen hun overtredingen, omdat zij overmoedig handelen,

10 en opent Hij hun oor voor de vermaning,en gebiedt, dat zij zich bekeren van de boosheid.

11 Indien zij horen en zich onderwerpen,dan voleindigen zij hun dagen in voorspoeden hun jaren in geluk.

12 Maar, indien zij niet horen, dan komen zij om door de spiesen geven de geest in onverstand.

13 De snoden van hart echter garen toorn op;zij roepen niet om hulp, als Hij hen bindt;

14 hun ziel sterft in de jeugd,en hun leven met de aan ontucht gewijden.

15 Juist door zijn ellende redt Hij de ellendige,en door de verdrukking opent Hij hun oor.

16 Zo lokte Hij ook u uit de muil van de nood,naar wijde, onbeperkte ruimte,naar uw rustige dis, die vol vette spijze was.

17 Maar gij hebt het oordeel over de goddeloze ten volle verdiend,oordeel en gericht grijpen u vast;

18 laat de grimmigheid u niet verlokken tot spoten de zware losprijs u niet van de weg afbrengen.

19 Kan uw rijkdom ertegen opwegen, zonder de nood,of alle krachten van uw vermogen?

20 Verlang niet naar de nacht,waarin volken van hun plaats oprijzen.

21 Wacht u, wend u niet tot de boosheid,want om die reden werdt gij door ellende beproefd.

22 Zie, God handelt verheven in zijn kracht;wie is een leermeester als Hij?

23 Wie zou Hem zijn weg voorschrijven,en wie durft zeggen: Gij hebt onrecht gedaan?

24 Denk eraan, dat gij zijn werk verheerlijkt,hetwelk de mensen bezingen.

25 Alle mensen aanschouwen het,de sterveling ziet het van verre.

26 Zie, God is groot, en wij begrijpen Hem niet,het getal zijner jaren is onnaspeurlijk.

27 Want Hij trekt de waterdruppels omhoog;welke de nevel verdichten tot regen,

28 die de wolken doen nederstromenen doen druppelen op vele mensen.

29 En ook: wie begrijpt de uitbreiding der wolken,het dreunen uit zijn hut?

30 Zie, Hij spreidt zijn licht erover uiten bedekt de diepten der zee.

31 Want daarmee richt Hij de volken,geeft Hij spijze in overvloed.

32 Beide handen bedekt Hij met bliksemlichten geeft het opdracht tegen de aanvaller.

33 Zijn strijdkreet kondigt Hem aan,Hij ijvert in toorn tegen het onrecht.

hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42