9 Bedenk toch, dat Gij mij als leem hebt gevormd,en wilt Gij mij tot stof doen wederkeren?
10 Hebt Gij mij niet als melk uitgegoten,en mij als kaas laten stremmen,
11 met huid en vlees mij bekleed,met beenderen en spieren mij doorweven?
12 Leven en genade hebt Gij mij geschonken,en uw zorg heeft mijn geest bewaakt.
13 Maar dit hadt Gij in uw hart verborgen –ik weet, dat Gij dit van zins waart –:
14 wanneer ik zou zondigen, dan zoudt Gij mij waarnemenen mij van mijn ongerechtigheid niet vrijspreken.
15 Indien ik schuldig stond – wee mij!en was ik onschuldig – ik zou, zat van smaad,en ziende op mijn ellende,mijn hoofd niet kunnen opheffen.