1 Toen nam de Naämatiet Sofar het woord en zeide:
2 Zou een woordenvloed onbeantwoord blijven,en een woordenkramer gelijk hebben?
3 Zou uw gezwets de lieden tot zwijgen brengen,en zoudt gij spotten zonder dat iemand u beschaamd maakt?
4 Gij zegt: Mijn leer is zuiver,en ik ben rein in uw ogen.
5 Maar och, of God zelf eens spraken zijn lippen tegen u opende,
6 en u de geheimenissen der wijsheid mededeelde,omdat zij het inzicht verdubbelt.Dan zoudt gij erkennen, dat God te uwen gunsteeen deel uwer ongerechtigheid in vergetelheid brengt.