13 Indien gij uw hart bereidt,en uw handen tot Hem uitstrekt;
14 indien er ongerechtigheid in uw hand is, werp die verre weg,en laat geen onrecht in uw tent wonen –
15 ja, dan kunt gij uw gelaat smetteloos opheffen,dan zult gij vast staan en niet vrezen;
16 ja, dan zult gij de moeite vergeten,eraan denken als aan water dat is weggevloeid.
17 Klaarder dan de middag zal het leven rijzen;zij het nog zo donker, het zal worden als de morgenstond.
18 Gij zult vertrouwen, omdat er hoop is,en als gij rondgezien hebt, zult gij gerust gaan slapen;
19 gij zult nederliggen zonder dat iemand u opschrikt,en velen zullen naar uw gunst dingen.