1 Maar Job antwoordde:
2 Waarlijk, gij zijt nog eens mensen:met u zal de wijsheid uitsterven.
3 Ook ik heb verstand, zo goed als gij,ik doe voor u niet onder;aan wie zijn zulke dingen niet bekend?
4 Tot een spot ben ik mijn naaste,ik, die God verhoorde, als ik tot Hem riep;tot een spot is de rechtvaardige, de vrome.
5 Voor de ongelukkige, smaad– is de mening van de voorspoedige;dat is het deel van degenen wier voet wankelt.