2 Als een bloem ontluikt hij en verwelkt,als een schaduw vliedt hij heen en houdt geen stand.
3 En op zulk een vestigt Gij nog uw oog;Gij daagt mij voor U in het gericht.
4 Komt ooit een reine uit een onreine –niet één.
5 Indien zijn dagen vastgesteld zijn,het getal zijner maanden bij U bepaald is,Gij zijn grenzen gesteld hebt, die hij niet zal overschrijden,
6 wend dan uw blik van hem af, opdat hij rust vinde,zodat hij als een dagloner behagen scheppe in zijn dag.
7 Want voor een boom blijft er nog hoop;wordt die omgehouwen, hij loopt weer uit,en zijn nieuwe scheuten blijven niet achterwege.
8 Wanneer zijn wortel in de aarde verouderten zijn tronk in de grond afsterft,