22 Hij heeft geen vertrouwen, dat hij uit de duisternis zal terugkeren:hij is bestemd voor het zwaard.
23 Hij dwaalt rond om brood – waar is het?Hij weet, dat de dag der duisternis voor hem ophanden is.
24 Hem beangstigen nood en benauwdheid,zij overweldigen hem als een koning, gereed tot de stormloop.
25 Want hij heeft zijn hand uitgestrekt tegen Goden de Almachtige getrotseerd;
26 hij snelt op Hem af met trotse nek,met zijn zwaar beslagen schild.
27 Want hij heeft zijn aangezicht met vet bedekten een vetlaag om zijn lendenen gelegd;
28 hij heeft zich in verwoeste steden gevestigd,in huizen, waarin men niet mocht wonen,die bestemd waren puinhopen te blijven.