1 Maar Job antwoordde:
2 Iets dergelijks heb ik al vaak gehoord,gij zijt allen jammerlijke vertroosters.
3 Komt er geen einde aan de ijdele woorden?Wat prikkelt u toch, dat gij weer het woord neemt?
4 Ook ik zou kunnen spreken als gij,waart gij slechts in mijn plaats;ik zou mooie woorden tegen u aaneenrijgenen het hoofd over u schudden.
5 Ik zou u bemoedigen met mijn mond,en het beklag mijner lippen zou leniging geven.
6 Maar spreek ik, mijn smart wordt niet gelenigd,en houd ik mij stil, wat verlichting brengt het mij?
7 Doch nu heeft Hij mij alle kracht ontnomen;Gij hebt mijn gehele gezin uiteengeslagen,