3 Komt er geen einde aan de ijdele woorden?Wat prikkelt u toch, dat gij weer het woord neemt?
4 Ook ik zou kunnen spreken als gij,waart gij slechts in mijn plaats;ik zou mooie woorden tegen u aaneenrijgenen het hoofd over u schudden.
5 Ik zou u bemoedigen met mijn mond,en het beklag mijner lippen zou leniging geven.
6 Maar spreek ik, mijn smart wordt niet gelenigd,en houd ik mij stil, wat verlichting brengt het mij?
7 Doch nu heeft Hij mij alle kracht ontnomen;Gij hebt mijn gehele gezin uiteengeslagen,
8 en mij aangegrepen; tot een getuige is mij dit geworden:mijn kwaal is tegen mij opgestaan en klaagt mij aan.
9 Zijn toorn verscheurt en bestookt mij,Hij knerst met zijn tanden tegen mij,mijn Tegenstander scherpt zijn ogen tegen mij.