1 Mijn leven is verwoest, mijn dagen zijn uitgeblust,mij rest slechts het graf.
2 Voorwaar, bespotting is mijn deel;mijn oog moet rusten op hun getwist.
3 Stel U zelf als mijn borg bij U;wie anders zal voor mij handslag geven?
4 Want hun hart hebt Gij gesloten voor inzicht;daarom zult gij hen niet laten zegepralen.
5 Wie vrienden aanklaagt uit winstbejag,de ogen van diens kinderen zullen versmachten.