17 Mijn adem staat mijn vrouw tegenen mijn reuk is walgelijk voor mijn stamgenoten.
18 Zelfs knapen verachten mij,sta ik op, dan spreken zij tegen mij in.
19 Allen die vertrouwelijk met mij omgingen, schuwen mij;en zij die ik liefhad, hebben zich tegen mij gekeerd.
20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees,en slechts mijn tandvlees bleef mij over.
21 Ontfermt u, ontfermt u mijner, gij mijn vrienden,want Gods hand heeft mij getroffen.
22 Waarom vervolgt gij mij, gelijk God,en wordt gij niet verzadigd van mijn vlees?
23 Och, of mijn woorden toch werden opgeschreven,och, of zij kwamen in een boek,