1 Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de Here te stellen.
2 En de Here zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de Here: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb.
3 Toen zeide de Here tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten.
4 Maar de satan antwoordde de Here: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.