4 Maar de satan antwoordde de Here: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
5 Strek daarentegen uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan – of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen!
6 En de Here zeide tot de satan: Zie, hij zij in uw macht; alleen, spaar zijn leven.
7 Toen ging de satan van des Heren aangezicht heen, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe.
8 En hij nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij neerzat in de as.
9 Toen zeide zijn vrouw tot hem: Volhardt gij nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf!
10 Maar hij zeide tot haar: Zoals een zottin spreekt, spreekt ook gij; zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.